
Jurisprudentie
BB6997
Datum uitspraak2007-11-02
Datum gepubliceerd2007-11-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6599 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6599 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
05/6599 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 oktober 2007, 04/2509 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.H. Theunissen, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V. te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2007. Appellante noch haar gemachtigde is, zoals schriftelijk is bericht, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
II. OVERWEGINGEN
Naar aanleiding van het verzoek tot uitstel van het onderzoek ter zitting, zoals verwoord in de brief van 17 september 2007 merkt de Raad op dat namens appellante reeds een eerder verzoek om uitstel voor de behandeling van het geding ter zitting van de Raad op 21 september 2007 is gedaan dat bij brief d.d. 23 augustus 2007 door de Raad is afgewezen. Ook thans heeft de Raad geen aanleiding gezien op deze eerdere afwijzing terug te komen. Zoals uit de kennisgeving voor de zitting van 21 september 2007 d.d. 13 augustus 2007 blijkt, is er voor appellante geen verschijningsplicht en voorts blijkt uit de stukken dat voor verhindering van appellantes gemachtigde geen enkele opgave van redenen is vermeld.
Op 11 maart 2002 heeft appellante haar werkzaamheden van groepsleerkracht wegens vermoeidheid, gewrichtsklachten en algehele malaise moeten staken. Na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken, is aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Naar aanleiding van een melding van toegenomen klachten heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Verzekeringsarts K.J. Snippe, heeft na onderzoek geconcludeerd dat de fysieke beperkingen zoals vastgesteld bij de beoordeling bij einde wachttijd nog steeds aanwezig zijn. Wat betreft de psychische belastbaarheid acht hij beperkingen aangewezen. Gelet op het klachtenpatroon van appellante en de verhoogde rustbehoefde vindt hij een urenbeperking van 4 uur per dag, maximaal 20 uur per week, aannemelijk. De beperkingen heeft de verzekeringsarts vervolgens neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Met inachtneming van de FML heeft arbeidsdeskundige, V. Fransçoise, functies geselecteerd, waarmee appellante een zodanig inkomen kan verdienen dat een loonverlies resteert van 65 tot 80%. In overeenstemming met deze arbeidskundige conclusies is bij besluit van
27 februari 2004 met toepassing van de wettelijke wachttijd van vier weken ingaande 29 september 2003 de WAO-uitkering verhoogd.
In bezwaar heeft appellante grieven aangevoerd tegen de aangehouden duurbeperking. Appellante voert aan dat zij aan een stofwisselingsziekte lijdt. Naast deze ziekte geeft appellante aan dat haar schildklier niet goed werkt en er sprake is van osteopenie. Appellante heeft een veelheid van klachten waaronder pijn in alle gewrichten, een lage weerstand als gevolg van bacteriën en virussen in maag en darmen, hoofdpijn en concentratie-stoornissen. Hierdoor kan zij slechts 1,5 uur actief zijn waarna zij vanwege de vermoeidheid dient te rusten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar haar behandelend internist, dr. F.P.L. van Loon.
Bij besluit van 9 augustus 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv mede op basis van de conclusie van bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp dat de primaire verzekeringsarts tot een zorgvuldig gewogen en juist oordeel is gekomen, het tegen het primaire besluit gemaakt bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van de in het dossier aanwezige en door appellante in het geding gebrachte medische gegevens, onvoldoende steun is te vinden voor appellantes opvatting dat ten onrechte geen verdergaande urenbeperking is aangenomen.
In hoger beroep houdt appellante haar eerdere stellingen, zoals in bezwaar en beroep aangevoerd, staande. Ter onderbouwing van haar stelling heeft appellante een brief van haar internist, dr. Van Loon, d.d. 26 november 2005 overgelegd. In deze brief wordt uiteengezet dat thans op grond van het meest recente laboratoriumonderzoek bij appellante een bacterie is ontdekt waarvan het niet onwaarschijnlijk is dat deze de oorzaak is van appellantes maag/darmklachten alsmede haar vermoeidheidsklachten.
De Raad ziet het hoger beroep niet slagen. De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de medische beoordeling zorgvuldig is geweest en stelt zich achter de overwegingen van rechtbank terzake, waaraan hij nog het volgende wil toevoegen.
Op grond van de ter beschikking staande medische informatie, waaronder de brieven van de behandelend sector, in het bijzonder de brieven van internist dr. Van Loon, ziet de Raad geen grond tot twijfel aan het vastgestelde belastbaarheidspatroon. Uit al deze stukken blijkt niet van toegenomen objectiveerbare medische beperkingen op de datum in geding, te weten 29 september 2003. Hierbij acht de Raad, naast de reeds bij de rechtbank ingebrachte medische gegevens, van belang de medische rapportage d.d. 18 januari 2006 van bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel waarin een reactie wordt gegeven op de recente bevindingen van dr. Van Loon in zijn brief van 26 november 2005. De bezwaarverzekeringsarts heeft naar het oordeel van de Raad in deze rapportage afdoende overtuigend aangegeven dat deze bevindingen geenszins kunnen verklaren waarom appellante geen halve dagen licht werk zou kunnen verrichten.
De Raad ziet dan ook geen aanleiding tot twijfel aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts Bockwinkel dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor toename van de klachten en derhalve geen grond is voor het aannemen van zwaardere beperkingen dan reeds in het belastbaarheidspatroon zijn opgenomen.
Met de reeds in aanmerking genomen medische beperkingen en uitgaande van de FML moet appellante in staat worden geacht tot het verrichten van de in aanmerking genomen, vrij lichte, werkzaamheden zonder verdergaande duurbeperking.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en en R.C. Stam en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 november 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M. Gunter.
JL